Aan een chauffeur wordt een boete opgelegd voor het opgeven van rusttijd, terwijl hij daadwerkelijk rondreed. De boete bedraagt bijna € 11.000,--. De chauffeur is het daar niet mee eens en stelt dat de overheid meer rekening moet houden met de kleine omvang van zijn bedrijf. Op 20 juni 2023 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in deze zaak. Daarbij speelde vooral de vraag of de omvang van een bedrijf meegenomen moet worden bij het bepalen van de hoogte van een boete. Na het lezen van dit blog weet u hoe de rechter deze vraag beantwoordt.
Wat gebeurde er?
Op 14 oktober 2018 werd tijdens een verkeerscontrole vastgesteld dat de bestuurder van een vrachtauto op drie momenten had gereden zonder bestuurderskaart in de tachograaf. Hij heeft deze tijd handmatig als rusttijd op de tachograaf verantwoord, maar uit de voertuiggegevens bleek dat er wel degelijk gereden is op die momenten. Dit leverde, in de ogen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (namens de minister van Infrastructuur en Milieu) een overtreding op van artikel 2.4:4 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer. De Inspectie legde een boete op van € 10.875,-- aan de vof van de chauffeur, die hij samen met zijn vrouw runt.
De chauffeur ontkent niet dat hij de overtredingen heeft begaan, maar stelt dat de boete om een andere reden van tafel moet: deze zou onevenredig hoog zijn. Daar stelt de Inspectie tegenover dat zij bij het bepalen van de hoogte heeft gekeken naar de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer) (hierna: beleidsregel). In de beleidsregel staat dat de boete op deze overtreding € 4.400,-- bedraagt. Dat bedrag maal drie overtredingen komt uit op een boete van € 13.200,--. Maar in de beleidsregel staat ook dat, wanneer de overtredingen bij één en dezelfde controle zijn opgemerkt, het maximumbedrag van de boete wordt beperkt tot € 10.875,--. De inspectie stelt dus dat zij met de beperking tot het maximale boetebedrag bij één constatering de feiten en omstandigheden van de chauffeur (en zijn vof) voldoende heeft meegewogen.
De chauffeur is het daar niet mee eens. Hij vindt dat de boete niet in verhouding staat tot de aard van de overtreding en de financiële gevolgen voor zijn bedrijf en gezinsleven; zijn vrouw en hij hebben slechts een klein bedrijf wat zou maken dat de impact van de boete veel groter is dan bij een groot bedrijf. Verder geeft hij nog aan dat hij dacht dat het verwijderen van de kaart was toegestaan, omdat een politieagent hem dat zou hebben uitgelegd. Met dat laatste is de rechtbank snel klaar: van een ondernemer mag worden verwacht dat hij zelf de regels kent en goed toepast; het verweer gaat dus niet op.
Evenredigheid beleidsregel
De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat de (maximale) hoogte van de boete niet in de wet is vastgelegd, maar moet worden afgestemd door of namens de minister. Daarbij moet de minister in elk geval de ernst van de overtreding en de mate waarin de persoon die de overtreding begaat een verwijt kan worden gemaakt. Hoe groter de ernst en hoe groter het te maken verwijt, hoe hoger de boete mag uitvallen. Om de aanpak van overtredingen te stroomlijnen, mag de minister daarbij gebruikmaken van een beleidsregel. Deze moeten echter wel altijd in overeenstemming zijn met het beginsel van evenredigheid: de overheid mag geen besluiten nemen die in geen verhouding staan tot de feiten en omstandigheden van het geval. Is het boetebesluit, hoewel in lijn met het beleid, toch in strijd met de evenredigheid in een bepaald geval, dan moet de minister afwijken van zijn beleidsregel en een besluit nemen dat wél evenredig is. De rechter mag het besluit van de minister controleren op evenredigheid.
Vervolgens oordeelt de rechtbank dat de beleidsregel zoals hiervoor genoemd in het algemeen niet onevenredig is. In de beleidsregel zijn bijvoorbeeld mogelijkheden om af te wijken als de feiten en omstandigheden van een specifieke zaak daar om vragen.
Verwijtbaarheid
De rechtbank oordeelt, net als eerder de Inspectie namens de minister, dat er in dit geval sprake is van een gemiddeld verwijt dat de chauffeur kon worden gemaakt. Op dit punt is het boetebesluit dan ook evenredig.
Ernstige overtreding
Daarnaast komt de rechtbank tot het oordeel dat het om een ernstige overtreding gaat: de chauffeur heeft niet alleen gereden zonder de bestuurderskaart in de tachograaf te steken, maar hij heeft daarbij na het opnieuw invoeren van de kaart een onjuiste opgave gedaan. Hij was namelijk, anders dan hij opgaf, niet aan het rusten maar aan het rijden. Daarbij merkt de rechtbank op dat niet relevant is of het om een lange of korte afstand gaat. Het (on)juist doen van de opgave is hier de meest ernstige overtreding, omdat daarmee de controle lastiger of zelfs onmogelijk wordt.
De chauffeur wees verder nog op het feit dat er op het enkel rijden zonder bestuurderskaart in de tachograaf, een maximale boete van € 1.100,-- per overtreding staat. Maar de rechtbank concludeert dat dit nog niet wil zeggen dat, nu er ook een andere overtreding is begaan, de boete van € 4.400,-- per overtreding onevenredig is.
Bedrijfsomvang
Tot slot nog het punt van de chauffeur dat hij maar een klein bedrijfje heeft. De rechtbank overweegt dat de beleidsregel geen onderscheid maakt tussen grote en kleine bedrijven. Telkens is de maximale boete hetzelfde. In de praktijk zullen de gevolgen van een boete in het algemeen zwaarder zijn voor een klein vervoersbedrijf dan voor een aanzienlijk groter bedrijf, omdat bij die laatste veel grotere omzetten en winsten te verwachten zijn, waardoor de impact van de boete een stuk kleiner is. Op andere punten in het beleid voor vervoerders heeft de minister hier wél rekening mee gehouden. Bij bedrijfsinspecties wordt voor het aantal op te leggen boetes – en de hoogte daarvan – namelijk onder meer meegenomen hoeveel werknemers een bedrijf heeft. De rechtbank oordeelt dat de boete voor deze chauffeur zodanig groot is, dat hij daarmee harder wordt getroffen dan met de boete in het algemeen bedoeld is; het totale vermogen van de vof is slechts iets groter dan de boete. Ook een betalingsregeling, die de Inspectie nog had voorgesteld, doet daar niet aan af. Kortom: de hoogte van de boete staat niet in verhouding tot de omvang van het bedrijf. De boete is onevenredig hoog en daarmee onrechtmatig. Gelet op het voorgaande, vernietigt de rechtbank de boete en beperkt zij deze tot een bedrag van € 6.000,--.
Afronding
Wat deze zaak ons leert, is dat boetebesluiten van de overheid weliswaar in lijn met het beleid kunnen zijn, maar dat dit niet meteen maakt dat ze ook rechtmatig zijn. De overheid moet de specifieke feiten en omstandigheden van het geval meewegen en niet uitkomen op een bedrag dat onevenredig hoog is. Daarbij moet het bestuur onder meer kijken naar de ernst van de overtreding, de verwijtbaarheid van de overtreder én de omvang van het bedrijf.
Heeft u vragen over de regelgeving rond arbeidstijden, vervoersrecht of boetes? Of heeft u een andere juridische vraag? Neem dan gerust contact op met één van onze advocaten.
Comments